Na twee weken op het noordereiland waren we dus met de ferry toegekomen in Picton, waar het hostel een hot pool had waarin rubberen eendjes rondzwommen, en waar we een lift naar Nelson aangeboden kregen van een sympathieke Israeliet, Yehonathan. Yehonathan had er net zijn drie jaar legerdienst opzitten en toonde ons allerlei zotte filmpjes die ze indertijd in de legerkazerne gemaakt hadden (mag het interieur van zo n legerbasis wel publiek gemaakt worden, eigenlijk?) De dag nadien vierden de joden Pesach, de herdenking van de uittocht van hun volk uit Egypte, en met een fles wijn in de hot pool (hostels zijn hier echt luxueus!) babbelden we urenlang over allerlei joodse dinges en over Israel en Hebreeuws (de enige dode taal ter wereld die succesvol terug leven is ingeblazen), echt een leuke avond! Die wijn waren we overdag trouwens gaan kopen in een van de wineries hier in de Marlboroughstreek, een van de bekendste voor Nieuw-Zeelandse wijn.

We brachten vervolgens een paar dagen door in Barrytown, een gehucht aan de verlaten en ruige westkust dat letterlijk uit 10 huizen, een school met 12 leerlingen, en een heel erg leeg kerkhof bestaat. Ze moeten daar een levenselixir uitgevonden hebben, aan de graven te zien is er na 1951 niemand meer gestorven in Barrytown. Interessant! We zochten op het strand naar jade (of pounamu in het Maori) dat hier in de grond zit, staarden urenlang naar de bergen, zagen een helicopter voorbijvliegen waaronder een dode geit aan een touw bungelde (??), bouwden een fout feestje in de lokale pub, en besloten dan naar Greymouth te liften. Alleen bleek het in Greymouth zo mogelijk nog kalmer te zijn dan in Barry-no-town, het was namelijk Goede Vrijdag en er was letterlijk geen kat op straat. Alles (supermarkten, cafes, restaurants) was gesloten en ik kan me voorstellen dat de locals hun vrije dag liever in de bergen doorbrengen.  De westkust is een van de meest verlaten gebieden in NZ, heel ruig en prachtig, maar de stadjes zijn er zo grimmig! Geef mij maar een huisje in de natuur daar, met zicht op die eindeloze verlaten stranden.

Geen paaseitjes voor Claire dit jaar, en ook geen lammetjes in de wei! De klok is hier net een uur teruggezet, de winter is dus officieel op komst, en wij zitten in de sneeuw. t Is te zeggen, we zitten in Franz Josef, waar de steilste beklimbare gletsjer van NZ ligt. De Franz Josefgletsjer is genoemd naar de Oostenrijkse keizer die de scepter zwaaide toen de eerste Europeanen de gletsjer ontdekten (de lokale bevolking had natuurlijk al langer in de mot dat er een 11km lange ijsschots in hun achtertuin lag). Op paasochtend kregen we dus een warme jas en bottinen aangemeten, en kregen we crampons mee, van die dinges met pinnen op die ge onder uw schoenen moet binden. Nu besef ik pas waar de term ‘ijsblauw’vandaan komt, zo’n blauw ijs daar! Omdat er verder geen sneeuw ligt, zie je de gletsjer zo mooi afgelijnd als een bevroren rivier tussen de bergen ‘vloeien’. Heel bizar om plots in het (80 jaar oude) ijs te staan, terwijl we vorige week nog in onze shortjes rondliepen, en nog bizarder om als paaslunch zocht geworden boterhammetjes te eten op het ijs, gezeten op een aan hoge snelheid bevriezend achterwerk! We wurmden ons door spleten in het ijs, door ijsgrotten en door claustrofobische gangetjes en gaatjes, echt heel indrukwekkend allemaal. De gletsjer verplaatst zich aan een snelheid van ongeveer 1 meter per dag, wat naar het schijnt heel snel is voor een gletsjer. Daardoor zijn er elke dag ook nieuwe grotten en spleten en gangetjes in het ijs, en moest onze gids constant impromptu touwen spannen en vijzen in het ijs draaien, enfin, lekker avontuurlijk dus. Pasen op een gigantisch ijsblokje, het is -voor de verandering- eens iets anders!

(en zoals je kan zien heb ik dit stukje vorige week geschreven maar is er iets misgelopen bij het online zetten. bij deze dus!  We zitten ondertussen in Dunedin, waarover later meer!)